Het regende en regende.
Jij rook naar zonneschijn,
en toen het nacht werd,
zorgde jij voor licht.
Samen dronken we wat wijn,
niet om te vergeten, neen,
maar om de tijd te rekken,
om langer bij elkaar te zijn.
Maar na de wijn verdween
de nacht, het licht en ook jij.
Nu ruik ik enkel regen,
smacht ik naar zonneschijn.